Wet uitfasering pensioen in eigen beheer
Naast de pensioenopbouw bij externe commerciële verzekeringsmaatschappijen, heeft een directeur-grootaandeelhouder (hierna: DGA) ook de mogelijkheid gehad om pensioen op te bouwen bij zijn eigen BV, waarbij de BV als verzekeringslichaam wordt erkend. Dit heet pensioen in eigen beheer.
Het pensioen in eigen beheer kost de staat flink wat geld en dat is al geruime tijd een doorn in het oog van het Ministerie van Financiën. Doordat de overige beschikbare reserves voor het uitkeren van dividend aan de hand van de hogere commerciële waarde van de pensioenvoorziening worden vastgesteld, bestaat er sinds de invoering van de flex BV in 2012 ook steeds minder ruimte voor het uitkeren van dividend. Dit wordt ook wel de dividendklem genoemd. Na uitvoerig overleg is dan ook voorgesteld om het pensioen in eigen beheer middels een overgangsperiode af te schaffen. Dit heeft geresulteerd in de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer. Ten tijde van dit schrijven is het wetsvoorstel reeds aangenomen door de Tweede Kamer, maar nog in behandeling bij de Eerste Kamer. In de komende maanden dienen de DGA’s met pensioen in eigen beheer een beslissing te nemen over de continuïteit van het opgebouwde pensioen. Hieronder worden de spelregels van deze wet verder uitgewerkt.
Om te beginnen wordt tot 1 april 2017 de tijd geboden de pensioenvoorziening premievrij te maken, zodat buiten de verplichte oprenting geen verdere pensioenopbouw meer plaatsvindt. Hieraan dient hoe dan ook te worden voldaan. Tegelijkertijd wordt de DGA de mogelijkheid geboden extern verzekerd pensioen, wat voor rekening van de eigen BV is opgebouwd gedurende de periode dat de DGA in dienst was van de BV, weer over te hevelen naar de eigen BV. De overheid biedt de DGA met ingang van 1 januari 2017 vervolgens drie mogelijkheden om het opgebouwde pensioen in eigen beheer aan te pakken en de definitieve keuze hiervoor dient vóór 1 april 2017 vastgelegd te worden. Vanaf 2017 worden de volgende keuzes geboden:
1. Afkoop van het opgebouwde pensioen
2. Omzetting in een oudedagsverplichting (ODV)
3. Premievrije voortzetting van de huidige pensioenregeling
1. Afkoop van het opgebouwde pensioen
De wens van het Ministerie van Financiën om het pensioen in eigen beheer zo spoedig mogelijk te laten verdwijnen wordt vormgegeven door een gefaciliteerde afkoop. In de jaren 2017, 2018 en 2019 kan het pensioen middels een korting over de grondslag worden afgekocht en de revisierente van 20%, die doorgaans bij afkoop van pensioen in rekening wordt gebracht, blijft daarbij achterwege. De korting is aflopend en bedraagt voor 2017, 2018 en 2019 respectievelijk 34,5%, 25% en 19,5%. Dit leidt tot een belastingdruk, op basis van de hoogste tariefschijf, van respectievelijk 34%, 39% en 42%. Bij een extra (inhaal) pensioenopbouw in 2016 van meer dan 125% van de opbouw over 2015, gelden overigens wel de reguliere afkoopsancties (incl. revisierente) over het meerdere.
De afkoopwaarde is de fiscale waarde op de datum van afkoop. Let wel dat bij een toename van de pensioenvoorziening ten opzichte van 31 december 2015 de korting wordt berekend over de waarde van de pensioenvoorziening per 31 december 2015. In het geval sprake is van een afname van de pensioenvoorziening ten opzichte van 31 december 2015 geldt voor het toepassen van de korting wel de lagere waarde op het moment van afkoop.
Voordat de volledige afkoop plaatsvindt, gedeeltelijke afkoop is niet toegestaan, mag de DGA zijn pensioen eerst afstempelen van de commerciële naar de fiscale waarde. Deze fiscale waarde is beduidend lager dan de commerciële waarde. Een eventueel extern verzekerd pensioen kan wel in zijn huidige vorm voortgezet worden.
Tot slot is het toestemmingsvereiste van de (ex-)partner nog een niet te onderschatte voorwaarden. Bij afkoop van de pensioenvoorziening dient de (ex-)partner schriftelijke toestemming te verlenen.
Ex-partners hebben mogelijk verschillende bezwaren, maar ook een huidige partner zal in moeten stemmen met het feit dat de pensioenvoorziening tegen een lagere waarde (direct) tot uitkering komt.
Naast de genoemde belastingheffing zal de netto pensioenuitkering de grondslag van de vermogensrendementsheffing (box 3) verhogen. Uitlenen van het geld aan de BV verlaagt dan weliswaar weer de grondslag van box 3, maar leidt tot de terbeschikkingstellingsregeling en de opbrengst wordt belast in box 1. De kosten daarentegen zijn aftrekbaar in de BV en een eventueel verlies is onder voorwaarden aftrekbaar in box 1. Bij een informele kapitaalstorting in de BV, zal een eventueel verlies in box 2 aftrekbaar zijn of middels een belastingkorting van 25% van het verlies in box 1 indien er geen aanmerkelijk belang meer is.
2. Omzetting in een oudedagsverplichting (ODV)
Indien er onvoldoende middelen beschikbaar zijn voor de afkoop van de pensioenvoorziening heeft de DGA de mogelijkheid om zijn huidige pensioenvoorziening in eigen beheer om te vormen tot een oudedagsverplichting op de balans. Net als bij de optie afkoop mag allereerst afstempeling plaatsvinden naar de fiscale waarde. Tevens mag de omzetting niet gedeeltelijk plaatsvinden en is omzetting slechts mogelijk in de jaren 2017 tot en met 2019. De uitkeringstoets, waarbij de overige reserves beschikbaar voor het uitkeren van dividend berekend worden aan de hand van de hogere commerciële waarde van de pensioenvoorziening, wordt minder beklemmend door het hanteren van de fiscale waarde.
De oprenting zal geschieden tegen de marktrente (= u-rendement) en de uitkering kent een duur van 20 jaar. Dit wordt vermeerderd met het aantal jaren (max. 5 jaar) dat de uitkering eerder ingaat dan de AOW-leeftijd of verminderd met het aantal jaren (max. 20 jaar) dat de uitkering later is ingegaan dan de AOW-leeftijd. Dus ook ingegane pensioenen kunnen worden omgezet in een oudedagsverplichting.
De eerste uitkering van de oudedagsverplichting bedraagt derhalve de hoogte van de beginstand van de pensioenvoorziening afgezet tegen de uitkeringsduur en dient uiterlijk 2 maanden na het bereiken van de AOW-leeftijd in te gaan. De vervolguitkeringen komen voort uit de beginstand, verlaagd met de uitkeringen en verhoogd met de oprenting, afgezet tegen de resterende uitkeringsduur.
Tot slot is ook bij het omzetten van de pensioenvoorziening in een oudedagsverplichting schriftelijke toestemming van de (ex-)partner benodigd. Hoewel het denkbaar is dat dit bij veel ex-partners zonder meer tot problemen zal leiden, zal het akkoord van een huidige partner bij echtscheiding op een later moment verstrekkende gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. De (ex-)partner heeft als uitgangspunt namelijk een recht op basis van de commerciële waarde, terwijl de omzetting in een oudedagsverplichting tegen de fiscaal lagere waarde geschiedt.
3. Premievrije voortzetting van de huidige pensioenregeling
Als naast de onvoldoende beschikbare middelen ook de (ex-)partner geen toestemming wenst te verlenen is voortzetting van de huidige pensioenregeling nog een optie. Hiervoor is namelijk geen schriftelijke toestemming van de (ex-)partner vereist. Alles blijft bij het oude met dien verstande dat er naast de oprenting geen verdere pensioenopbouw meer mogelijk is vanaf 1 april 2017. Het blijft natuurlijk wel mogelijk om de pensioenvoorziening af te storten bij een erkende verzekeraar zodat verdere opbouw kan plaatsvinden.
Let wel dat de uitkeringstoets van kracht blijft op basis van de commerciële waarden. De zogenoemde dividendklem zorgt er derhalve voor dat minder dividend uitgekeerd kan worden.
Heijmans en Partners helpt u graag bij het maken van de juiste keuze en de formele afhandeling van uw pensioen in eigen beheer.